Werk in uitvoering – door JW Rijneveldshoek
Momenteel verblijf ik op Vlieland. In Studio Betzy als artist in residence. Hier werk ik aan mijn novelle “Het Wachtende Water” (werktitel). Een literaire verdichting van de laatste levensdagen van Slauerhoff, dagen die deze dichter dolend doorbrengt tussen waan en werkelijkheid.
Vandaag kletteren er felle regenbuien tegen het grote venster dat vanuit Studio Betzy een geweldig uitzicht biedt op de Waddenzee. Het regenwater stroomt in dikke stralen langs het vensterglas omlaag. De gierende zuidooster rammelt aan de deur, rammelt aan de ramen. Buiten loopt een man, diep weggedoken in zijn regenjas, kromgebogen tegen de stormwind in. Aan een lange lijn sleept hij een onwillige teckel voort. Wie zou de uitdrukking “hondenweer” ooit bedacht hebben? Niet dit bibberende beestje in ieder geval. Hierbinnen brandt gelukkig de kachel. Een tweede kop koffie staat dampend naast mijn laptop. Op de achtergrond herinnert ‘Desafinado’ van Stan Getz en João Gilberto aan zwoele zomerdagen van weleer. Gisteren nog klopte er een flauw zonnetje bij mij aan de voordeur. Kom, kom wandelen! Dat doen al die vakantiegangers hier. Dus waar blijf je nou? Maar ik ben geen vakantieganger, riposteerde ik. Ik moet schrijven. Heel veel schrijven. En ik dook weer in “Nog pas gisteren” van Maria Dermoût. Ook de “Stille kracht” van Couperus lag nog ongeduldig op tafel op me te wachten. Hoofdstuk 3 van mijn novelle in wording speelt zich namelijk af in Nederlands-Indië eind jaren twintig en ik moest daar een beetje voor in de stemming komen. De vorderingen? Gisterochtend heb ik “Het hoongelach” – hoofdstuk 2 van “Het Wachtende Water” – voltooid. En “Dolend op zee” – hoofdstuk 1 – had ik donderdag al afgeschreven, dus ik ben aardig op schema. Vandaag moet ik daarom aan hoofdstuk 3 – “Verre havens, verre vrouwen” – beginnen. Een lastig hoofdstuk maar daarover een andere keer.
Boslaan 7 Hilversum
Zoals ik al eerder schreef, werk ik nu op Vlieland aan mijn novelle over de laatste levensdagen van Slauerhoff, dichter, schrijver en scheepsarts. De eerste maanden van 1936 verbleef hij voornamelijk bij zijn moeder in Heemstede. Hij was toen te ziek om nog te varen. In die dagen leed hij namelijk aan een combinatie van tbc, malaria en zwartwaterkoorts. Op een bepaald moment werd de verzorging van de zieke te zwaar voor zijn moeder en zuster Guusje. Daardoor belandde hij uiteindelijk in juli van dat jaar in Villa Carla.
Villa Carla, “rustig gelegen aan den Boschlaan 7 te Hilversum”, was destijds een rusthuis voor gegoede dames op leeftijd. Het was toen al een rustige bosrijke buurt aan de rand van Hilversum. Een woonwijk “waar de getemden woonden en hun tuinen verzorgen” (aldus Adriaan Roland Holst). De Hilversumse dokter Boudewijn van de Linde, de huisarts van de moeder van Adriaan Roland Holst, was een bewonderaar van de China-romans van Slauerhoff en wilde de schrijver daarom graag behandelen. Dankzij deze arts belandde Slauerhoff dus in Villa Carla. Ondanks de goede zorgen van Van de Linde ging daar zijn conditie gestaag achteruit. Totdat hij daar uiteindelijk in de vooravond van 5 oktober 1936 zijn laatste adem uitblies.
Van rusthuis naar kinderopvang
Tegenwoordig is in dit gewezen rusthuis een dagopvang voor kinderen gevestigd, Kinderhotel Paddington. Op 24 oktober jongstleden – 87 jaar en 19 dagen later – werd ik in de gelegenheid gesteld deze uit 1903 daterende villa te bezoeken. Het statige witte pand staat op gepaste afstand van andere kapitale Gooise villa’s. Een enigszins roestig metalen hek biedt toegang tot de tuin. De voordeur omringd door glas-en-lood oogt zeer authentiek. Binnen zijn op last van de brandweer diverse veranderingen aangebracht, niettemin vallen er nog behoorlijk veel oorspronkelijke details te ontdekken. Maar veel tijd om me daarin te verdiepen heb ik niet aangezien een aantal peuters achter een hekje van een openstaande deur opduiken om deze nieuwe bezoeker vorsend te onderzoeken. Hé hallo! roep ik enthousiast. Een lachje kan er echter niet af.
Geen weidse kim
De dame van de administratie leidt mij het hele pand rond. De bovenverdieping staat tegenwoordig leeg (ooit was het een echt hotel voor kinderen van ouders die soms nachten van huis waren). Daar bevindt zich ook de kamer waar Slauerhoff zijn laatste dagen sleet. De trap naar boven bestaat uit twee delen. Ik neem de 13 en 6 treden in het besef dat hij die in zijn eerste tijd in dit rusthuis nog zelf is opgeklommen. Zijn kamer – waarvoor deze arme dichter in die tijd maar liefst 4 gulden per dag moest neerleggen – oogt groter dan ik verwacht had. Met grote ramen die uitzicht bieden op de grote loofbomen die de ruime tuin omringen. Aan de bovenzijde van het venster aan de zuidzijde is een zonnescherm bevestigd dat oogt alsof het nog door Slauerhoff persoonlijk is neergelaten. Dankzij de warme oktobermaand ziet het lover rondom er nog mooi groen uit maar ik kan me voorstellen dat de zieke scheepsarts hier de weidse oceaan vreselijk gemist zal hebben.
Doodweg
Na afloop ga ik sluit ik het oude hekje weer achter mij en sla linksaf. Het is zonnig weer, dus ik besluit mij nog even te vertreden. Ik steek de Doodweg (hopelijk bestond dit weggetje nog niet ten tijde van Slauerhoff) over en wandel het Spanderswoud in. Een wandeling die de dichter in het begin nog vaak zelf gemaakt moet hebben, totdat zijn lichamelijk toestand het uiteindelijk niet meer toeliet. Daar verwijl ik een tijd en praat met de bomen.
Uit ‘Verleden’, van J.J. Slauerhoff, over Oost-Vlieland:
Ik denk aan ‘t eiland waar ‘k niet meer zal komen:
‘t Is bijna niet uit zee te zien, zoo smal;
Het kleine dorp dat ik niet noemen zal
Ligt diep achter den dijk onder zijn boomen –
En aan de vrouw bij wie ‘k niet meer zal komen:
Met haar lag ik één stormigen nacht tezaam,
De onrustige nachtwind rukte aan ‘t oude raam;
Zij lag zeer stil en mompelde een naam
Dien ‘k niet meer weet, maar draag in al mijn droomen.